dinsdag 6 november 2007

De Kapper, de Tafel en de Boer

Het Noors is geen al te moeilijke taal voor Nederlanders. Voor de beginnende leerling Noors zijn er echter toch tal van valkuilen. Om te beginnen kent Noorwegen twee officiële talen, die alle kinderen op school moeten leren. Je hebt ‘rijkstaal’ (bokmål – letterlijk ‘boekentaal’) en ‘nieuw Noors’ (nynorsk), welke behoorlijk van elkaar verschillen. Het Samisch, dat ook officieel erkend is, wordt alleen door de Samische minderheid in het hoge noorden gesproken en reken ik voor het gemak niet eens mee. Maar het Grote Struikelblok ligt ergens anders: de talloze dialecten. Als ik beweer dat er geen Noor is die ‘Algemeen Beschaafd Noors’ spreekt, overdrijf ik eigenlijk nauwelijks. In mijn ‘eerste Noorse periode’ in Røros ben ik door de plaatselijke bevolking dan ook vaak voor onoplosbare taalraadsels gesteld.

De Noren zijn vrijwel allemaal trots op hun eigen aftakking van het ABN. Zo ook mijn kapper. Na mij gecomplimenteerd te hebben met mijn Noors, merkt hij op dat ik het vast moeilijk heb met al die dialecten. “Ik kom bijvoorbeeld uit een streek die Austre Moland heet,” vertelt hij, “en daar hebben we ook een heel eigen dialect. Zo zeggen wij bijvoorbeeld ‘veke’ in plaats van ‘uke’.”
Nu spreek je ‘veke’ ongeveer uit als ‘weehke’, dus de relatie met het Nederlandse ‘week’ is al snel gelegd. Bovendien kende ik dit dialectwoord al, omdat het behoorlijk vaak gebruikt wordt. “Oh, maar dat is bijna Nederlands,” zeg ik dan ook, “wij zeggen ‘week’.” De kapper bromt wat, maar laat zich niet uit het veld slaan. “In plaats van ‘nå’ (spreek uit als ‘noh’) zeggen wij ‘nu’,” gaat hij onverstoorbaar verder. In de spiegel zie ik hem glimlachen. ‘Daar heeft hij niet van terug,’ lijkt hij te denken. Als ik geamuseerd vertel dat ‘nu’ een gewoon Nederlands woord is, zie ik direct dat dit niet de gewenste reactie is. Zijn gezicht verstrakt iets, de schaar schiet uit en hij knipt een flinke hak in mijn haar. Oei. Ik schrik ervan.

Een stilte van enkele minuten volgt. Door de spanning die plotseling in de lucht hangt weet ik even geen nieuw gespreksonderwerp te bedenken. Gelukkig doorbreekt de kapper het stilzwijgen met zijn laatste troef. “In plaats van ‘bord’ (spreek uit als ‘boer’) zeggen wij ‘taffel’.”

Triomfantelijk kijkt hij me via de spiegel aan. Ik kan een schaterlach bijna niet onderdrukken, maar weet me in te houden. De beste man is de enige betaalbare kapper in het dorp, dus ik zal me er van tijd tot tijd toch moeten melden. Er ontsnapt nog wel een vreemd geluid uit mijn mond, maar uiteindelijk weet ik met een redelijk serieus gezicht uit te brengen: “Taffel, tjonge jonge, dat is inderdaad iets heel anders dan ‘bord’. Ik ben blij dat niet iedereen dat dialect van jullie spreekt.”

Geen opmerkingen: