donderdag 27 maart 2008

De Laatste Lift

Zoals Emmy in een eerder stukje al schreef: de belangrijkste reden dat we in de paasvakantie naar Røros gingen, was dat mijn ski's er nog lagen. Uitermate irritant natuurlijk, want als je dan toch in Noorwegen woont, wil je wel van tijd tot tijd op de lange latten staan. Omdat ik niet meteen bij Gørild - onze Noorse vriendin - terecht kon om mijn ski's op te halen, huurde ik de eerste paar dagen een snowboard. Het was alweer vier jaar geleden sinds ik daar voor het laatst op stond, en al te vaak heb ik het nog niet gedaan, dus ik was benieuwd. Het menselijk lichaam is een wonderlijk apparaat, zo bleek al snel. Na een paar bochtjes voelde het al weer enigszins vertrouwd, en een uurtje later draaide het alsof ik nooit anders gedaan had.

De laatste dag had ik echter voor het skiën bewaard. De omstandigheden waren schitterend: strakblauwe hemel, zonovergoten pistes en kakelverse poedersneeuw. Met een graadje of tien onder nul was het hooguit wat fris. In een van de weinige geslaagde liedjes die ik geschreven heb, komt dit zinnetje voor: The world, the past, the grief: we leave it all behind. Als dat voor mij ergens op van toepassing is, dan is het wel op skiën. Als ik op volle snelheid van de berg afsuis, de kanten van mijn ski's scherp de sneeuw in stuur en in een wervelend spel met zwaartekracht en berg al slalommend mijn weg naar beneden vind, weet ik het weer. Ik heb veel gesport in mijn leven, en ja, een fraai doelpunt, een geslaagde schouderworp, met een listig dropshot je opponent verrassen, een snoeiharde topspin forehand diagonaal over de tafel, een lob die net voor de baseline over je verbouwereerde tegenstander valt, in een onweerstaanbare eindsprint de concurrentie voorbijsnellen: het is allemaal fantastisch. Maar er is voor mij maar één sport die synoniem is met het ultieme geluksgevoel. De dag dat ik niet meer naar skiën verlang, is die ene dag die we allemaal gaan meemaken. De lift die me dan naar hemel of hel gaat brengen moet nog maar even wachten: eerst moet ik hier beneden de laatste lift halen!

zaterdag 22 maart 2008

Napoli

Paasvakantie, in Noorwegen bestaat het nog. Hier is namelijk niet alleen tweede paasdag een feestdag, maar ook goede vrijdag en witte donderdag. Laat die Noren maar schuiven als het om feestdagen gaat!
Omdat iedereen met zoveel vrije dagen achter elkaar graag naar zijn hytte (tweede huisje) gaat en daar woensdag natuurlijk niet midden in de nacht wil aankomen, zijn veel mensen woensdagmiddag al vrij. Ach, eigenlijk kun je wel stellen dat er op maandag en dinsdag ook niet zo veel gewerkt wordt. En nu ik er aan terugdenk: halverwege vorige week begon het al vrij rustig te worden.

Als ijverig integrerende immigrant wil je natuurlijk niet achterblijven, dus wij ook op paasvakantie. Nu zijn we nog niet zo ver dat we een hytte hebben, we hebben zelfs nog geen goede kennissen met een hytte, maar dat mocht de pret niet drukken. We hadden namelijk twee bestemmingen: Sint-Pancras en Røros.

Op vrijdag 14 maart, de 80e verjaardag van mijn vader, stapten we rond lunchtijd (dat is hier om 11.30 uur) in de auto richting Oslo. Meestal gebruiken we dichterbij gelegen vliegvelden, maar met het oog op de doorreis naar Røros hadden we nu voor Oslo gekozen. Een kleine elf uur later deden we de achterdeur in Sint-Pancras open. Ik was benieuwd of mijn moeder onze komst geheim had weten te houden voor de jarige, maar toen we binnenkwamen zag ik meteen dat hij van niets wist. De verrassing was geslaagd!

Na een paar gezellige en gelukkig niet al te hectische dagen, vertrokken we dinsdag richting Røros. Dat we naar Røros gingen, was niet zozeer omdat John heimwee had naar zijn winterse bergdorp, maar omdat hij, toen hij er een kleine twee jaar geleden vertrok, "tijdelijk" wat spullen bij kennissen had opgeslagen. Wat het precies voor spullen waren (behalve zijn ski's), kon hij zich niet herinneren, maar het was hoe dan ook tijd om de boel eens op te halen. En een paar dagen skiën, daar hadden we natuurlijk ook wel zin in.

Oslo-Røros is nog best een flinke rit, zeker als je bedenkt dat we niet bepaald kilometervreters zijn en op een slechte dag elkaar ongeveer elk halfuur moeten afwisselen achter het stuur omdat we anders in slaap vallen. Maar we hadden een goede dag en reden lekker door.
Aan het begin van de avond moesten we beslissen wat we zouden doen met eten. We besloten ons geluk te beproeven in Koppang. Over Koppang valt niet zoveel te vertellen, behalve dat het in mijn ogen een typisch Noors plaatsje is: aan een rivier, tussen de heuvels, overdag waarschijnlijk idyllisch mooi. Toen wij er aan kwamen, was het er donker en stil. We reden het centrum binnen, waar we zagen dat we de keuze hadden uit twee restaurants: het ene zag er uit als een klassiek Noors restaurant. Zo te zien zater er geen gasten. Het andere had een uithangbord met "Restaurant Pizzeria Napoli", plastic kleedjes op de tafels en eveneens nul klanten. Dat werd nog lastig kiezen...
Omdat snelheid ons belangrijkste criterium was die avond, gingen we voor Napoli. Daar bleken ze niet alleen in pizza's en pasta's te doen, maar ook in Mexicaans, Grieks, Turks en hamburgers. Het eten kwam snel en smaakte zoals verwacht. Wat is dat toch hier? Bijna elk dorp heeft zijn eigen Napoli en vaak is het eten bij die "Napoli's" matig, of zeg maar: slecht. In het eerste het beste Nederlandse studentenhuis krijg je gegarandeerd betere pasta. En betere hamburgers, Mexicaanse hap enzovoort. Waarom kiezen die Napoli's er voor om van alles en nog wat te serveren en alles van belabberde kwaliteit? Hoe overleven ze in die kleine dorpen met nauwelijks klanten? Maar vooral: waarom zijn de uitbaters desondanks altijd goed gehumeurd?
Ja, de Noorse samenleving stelt ons voor vele raadsels. Napoli is er slechts één van.

donderdag 13 maart 2008

De snelweg

In Noorwegen is er gemiddeld beduidend minder wind dan in Nederland. Op ons terras profiteren we hier extra van, omdat ons huis tussen twee rotsen in ligt, waardoor we goed beschut kunnen zitten. Tot ons grote genoegen hebben we dit jaar dan ook al diverse keren lekker buiten op het terras gezeten, terwijl de thermometer niet meer dan een graad of vijf aangaf. Ongelofelijk maar waar. Zolang er weinig wind is en de zon schijnt, is het daar ronduit heerlijk.

Zo ook op een zondag, begin maart. Samen met de katten koesteren we ons in de voorzichtig plagende, maar o zo aangename zonnestralen, onder het genot van een kopje koffie. We verbazen ons er nog eens over dat we met deze temperatuur zonder jas en zonder te verkleumen buiten kunnen zitten. En die rust, heerlijk. Alleen wat vogels die de lente in hun kop hebben, verder niks. Of... Wat hoor ik daar voor irritant geruis op de achtergrond? Een oude ergernis dringt zich razendsnel naar boven, als een woekerend onkruid: verkeerslawaai, die vervloekte snelweg natuurlijk! Zonder na te denken floep ik er geïrriteerd uit: ‘Wat hoor ik daar toch voor vervelende ruis?’ Emmy kijkt me aan met een blik van ‘Waar heb ik deze sukkel toch aan verdiend,’ en zegt meewarig: ‘Da’s de zee, slimmerd’.

Oh ja, da’s waar ook, we wonen tegenwoordig aan zee. En de snelweg is hier toch wel een slordige twintig kilometer vandaan.

De achtergrondruis werd er niet minder door, maar klonk plotseling wel een stuk aangenamer.